Fusion lace



 Ik ben dol op kant. Alle soorten kant kunnen mij sterk bekoren. Het maakt niet uit hoe het gemaakt is. Ik heb bewondering voor de mensen die kant kunnen maken, of dat nu kloskant, naaldkant of welke ander soort kant dan ook is. 

Zelf maak ik ook kant, namelijk frivolité. Dit is een kantsoort die meestal met twee draden wordt gemaakt. Met die draden worden door middel van knoopjes ringen en bogen gemaakt die weer motieven vormen waarmee de mooiste objecten kunnen worden gemaakt. 

Ik heb in het verleden ook wat gehobbyd met onder meer kloskant, gebreide en gehaakte kant en Tenerife kant.

Op Facebook ben ik lid van maar liefst 22 groepen over frivolité. Je hebt een hobby of niet hè. 

De foto die ik op Facebook zag. Deze is met toestemming van The lace Museum in California geplaatst. 











Toen ik op één van die groepen een foto zag van een vintage werkstuk, waarin frivolité en Tenerife werk gecombineerd waren kon ik het niet laten, ik moest proberen het patroon te recreëren. 

Inzoomend op de foto zag ik dat er eenentwintig ringen gemaakt waren met ieder vier keer vier dubbele knopen. De draden naar het midden toe waren, zoals ik het interpreteerde, lange stukken kale draad. Hiervoor koos ik in eerste instantie een picot maatje van drie cm.

Het garen dat ik gebruikt heb is Babylo # 20 van DMC.

Zodra de cirkel klaar was zag ik dat deze lussen te lang waren. Maar ik kon nu wel meten hoe lang ze wel moesten zijn. Dat bleek vijfentwintig mm te zijn. Een nieuwe cirkel bleek snel gemaakt. 

Ik had natuurlijk ook met de berekening die onderaan deze pagina staat kunnen werken. maar ik denk dat ik een beetje last had van brainfog. Of van luiheid. 




De cirkel heb ik op een klein kussentje gespeld dat ik ooit gemaakt heb speciaal voor Tenerife werk. 

Aan het begin heb ik een langer stukje draad laten hangen. De ringen zijn onderling met elkaar verbonden, en natuurlijk de laatste ring weer aan de eerste. Om het picot maatje heen heb ik de laatste lange kale-draad-boog geknoopt.

Zie foto's onder. 



De spoeldraad heb ik vervolgens lang afgeknipt en met een naald door de lussen geweven en met het begin draadje weer een knoopje gelegd. 

Het begin draadje is daarop tussen twee van die lussen in naar boven vastgezet met een speld. Deze extra draad vereenvoudigt het doorweven, omdat er daardoor een oneven aantal draden ontstaat. 






Nu begint het doorweven, één op, één neer. Na een aantal rondes begint het zonnerad, zoals ik dit noem. De extra draad, het begin staartje kan nu worden afgeknipt.







 


Het zonnewiel wordt gemaakt over drie dubbele draden

Dus over twee, onder twee en over twee draden. Dan terug onder, over, onder. 

In het oorspronkelijke werk vijf keer op en neer, maar dat bleek teveel te zijn, dus steeds drie keer op en neer.







Als een spaak klaar is wordt er een knoopje gemaakt en wordt de draad onder de steken in het laatste spijltje naar beneden gestopt en vervolgens nog een klein steekje in de laatste doorgeweven draad. En zo kunnen we weer een nieuwe set maken. In dit geval zijn er in totaal drie sets gemaakt. 







Nadat de laatste set klaar is wordt het werk afgewerkt met een rand knoopjes, waarbij de spijltjes worden gesplitst. Het draadeindje heb ik in de DK van de ring ingestopt.









Hierboven links: De ringen zijn verbonden en de draadeindjes liggen om het picotmaatje.
Rechts: De knoop op het picotmeetje om de laatste lus te vormen


Hierna vond ik het jammer om mijn eerste, groene poging helemaal weg te gooien. 

Ik wist hoe groot de straal van de cirkel moest worden, namelijk de lengte van de kale-draad-boog, plus de afstand tussen de basis van de ring en de verbindings picot.

Dit was 3,6 cm. Hiermee kon ik de omtrek van de cirkel uitrekenen met de formule 2πR, dus 2*3.145*3,6 = 22,7 cm.

Ik wist ook de breedte van één ring, namelijk acht mm. De omtrek delen door die breedte geeft 22,7/,8 = 28,2.

Aangezien 28 een veelvoud is van 7 kwam dit perfect uit. 

De laatst gemaakte ring heb ik uitgehaald, een nieuwe draad aangeknoopt in de punt van de kale-draad-boog en doorgeknoopt tot er 28 ringen waren. 

Verder het patroon hetzelfde gevolgd als voor de blauwe versie, met vier herhalingen in plaats van drie. 


Ik vond het heel leuk om met dit project bezig te zijn. Het knopen van de ringen was snel gebeurd als was ook het naaldwerk. Het middelpunt van dit werk vind ik zelfs mooier dan het oorspronkelijke Tenerife werk. Waarschijnlijk ga ik in de toekomst meer mogelijkheden onderzoeken. Ik kijk er naar uit. 




Wie zelf wil experimenteren met deze techniek kan de volgende methode gebruiken om te berekenen hoe lang de kale draad tussen de ringen moet worden. De verbindingspicots tussen de ringen wordt zo klein mogelijk gemaakt. Met deze berekening kunt u in principe elk willekeurig garen gebruiken. U kunt er dus ook voor kiezen om een ander aantal DK in de ringen te gebruiken of een ander Tenerife partroon.
Maak een serie van bijvoorbeeld vijf ringen en meet hoe breed dit stukje is. 





In dit geval is a 35 mm, dus b is 7 mm. Vervolgends kijken we hoeveel ringen er per herhaling nodig zijn, en hoeveel herhalingen er zijn. Wanneer u bijvoorbeeld een patroon heeft met zes herhalingen van ieder vijf ringen zijn er 30 ringen in totaal nodig.

De omtrek van de complete cirkel is dus 30 keer 7 mm is 210 mm. 

De formule voor de omtrek van een cirkel is 2 * Pi *R. 

Pi is 3.14, R moeten we uitrekenen. 

De omtrek is 210 mm, dat delen we door 2, = 105 mm.

Dat delen we weer door 3.14, = 33.43 mm. 

Dat is de middellijn tot b, dus hier moeten we c nog vanaf halen, dat is in dit geval 5 mm. dan blijft er over 33,43 - 5 = 28.43 mm. Dat is de lengte van het benodigde picotmaatje voor de kale draad lussen. Heel nauw komt het niet dus afronden mag. In dit geval zou ik 28 mm nemen. 

Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

TTAL oopsies.